roffelaar
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- rof·fe·laar
Woordherkomst en -opbouw
- Naamwoord van handeling van roffelen met het achtervoegsel -aar[1]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | roffelaar | roffelaars |
verkleinwoord |
Zelfstandig naamwoord
de roffelaar m
- iets of iemand die een trommelend geluid maakt
- Wat een goed idee om alle zangvogels uit de ‘Vogel Top 100’ van het VARA-programma Vroege Vogels op een dubbel-cd uit te brengen. Deze hitparade van de beste Nederlandse fluiters, trillers, zangers en roffelaars is verzameld door natuurgeluidenjager Henk Meeuwsen. Vernieuwend is het allemaal niet, maar klassiekers als de veldleeuwerik en de tuinfluiter zijn natuurlijk onverwoestbaar. Zij staan naast minder bekende vocalisten als de barmsijs, de snor en de smient. [2]
- Maar het gaat er niet om wie van de twee de beste roffelaar is. Het gaat erom wat er is gebeurd met die vriendenband die ooit de pizzakoerier aannam als drummer en hem nu de zak geeft zodra hij vraagt waar het weggesluisd superdividend is gebleven. Is het echt zo erg? [3]
- kletskous, babbelaar
- beunhaas, knoeier
Synoniemen
- [1] trommelaar, drummer
Gangbaarheid
- Het woord roffelaar staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "roffelaar" herkend door:
76 % | van de Nederlanders; |
79 % | van de Vlamingen.[4] |
Verwijzingen
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ NRC Toon Beemsterboer 13 april 2010 Voor de vogelliefhebber: de beste Nederlandse fluiters
- ↑ NRC 6 juni 2013 Geachte heer King, Beste Kerry,
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be