afvoerpijp
Nederlands
Uitspraak
- Geluid: afvoerpijp (hulp, bestand)
Woordafbreking
- af·voer·pijp
Woordherkomst en -opbouw
- samenstelling van afvoer ww en pijp [1]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | afvoerpijp | afvoerpijpen |
verkleinwoord | afvoerpijpje | afvoerpijpjes |
Zelfstandig naamwoord
- buis om vloeistoffen weg te laten vloeien, soms ook gebruikt voor gassen of rook
- Lachend stak toenmalig staatssecretaris Pieter van Geel (VROM, CDA) de schop de grond in. ‘Gidsstad’ Rotterdam liep weer eens voor de muziek uit. Overtollige restwarmte uit het havengebied zou voortaan niet meer via de schoorsteen of de afvoerpijp geloosd worden. Via een ingenieus transportsysteem zou het ‘afvalproduct’ worden hergebruikt om huishoudens te verwarmen in de Rijnmond-regio. Van Geel sprak van „een prachtig voorbeeld van duurzaam ondernemen”. [2]
Synoniemen
Gangbaarheid
- Het woord afvoerpijp staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "afvoerpijp" herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
100 % | van de Vlamingen.[3] |
Verwijzingen
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ NRC Mark Hoogstad 2 november 2007
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be