rats

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • rats
Woordherkomst en -opbouw
  • In de betekenis van ‘gerecht’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1883 [1]
enkelvoud meervoud
naamwoord rats
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

rats v/m

  1. kliekjes van vorige dagen opgediend als voedsel
    • Lou Bandy zong van rats, kuch en bonen. 
  2. in de ~ zitten: angst hebben
    • Hij heeft aardig in de rats gezeten. 
  3. rommel, afval
    • Gooi die hele rats maar weg. 
Anagrammen

Werkwoord

vervoeging van
ratsen

rats

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van ratsen
    • Ik rats. 
  2. gebiedende wijs van ratsen
    • Rats! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van ratsen
    • Rats je? 

Gangbaarheid

91 % van de Nederlanders;
90 % van de Vlamingen.[2]

Meer informatie


Verwijzingen