prate

Nederlands

Uitspraak

• Geluid:  prate    (hulp, bestand)

Woordafbreking

• pra·te

Werkwoord

vervoeging van
praten

prate

1. aanvoegende wijs van praten

Engels

Uitspraak

• Geluid:  prate (VS)    (hulp, bestand)
• IPA: /pɹeɪt/

vervoeging
onbepaalde wijs	to  prate
he/she/it	prates
verleden tijd	prated
voltooid deelwoord	prated
onvoltooid deelwoord	prating
gebiedende wijs	prate

Werkwoord

prate

1. bazelen, babbelen

enkelvoud	meervoud
prate	prates

Zelfstandig naamwoord

prate

1. gebazel

Fries

Werkwoord

prate

1. praten

Nynorsk

Woordafbreking

• pra·te

Bijvoeglijk naamwoord

prate, o

1. onbepaalde vorm onzijdig enkelvoud van de stellende trap van praten

Synoniemen

• prati
• (bijvorm) pratent