bazelen
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- ba·ze·len
Woordherkomst en -opbouw
- In de betekenis van ‘onsamenhangend spreken’ voor het eerst aangetroffen in 1793 [1]
- frequentatief gevormd uit verouderde bazen "ijlen" met het achtervoegsel -el
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
bazelen |
bazelde |
gebazeld |
zwak -d | volledig |
Werkwoord
bazelen
- inergatief onsamenhangend en onbegrijpelijk praten
- Toen ik hem dat vroeg, bazelde hij maar wat.
Gangbaarheid
- Het woord bazelen staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd "bazelen" herkend door:
92 % | van de Nederlanders; |
92 % | van de Vlamingen.[2] |
Verwijzingen
Categorieën:
- Woorden in het Nederlands
- Woorden in het Nederlands van lengte 7
- Woorden in het Nederlands met audioweergave
- Frequentatief in het Nederlands
- Achtervoegsel -el in het Nederlands
- Zwak werkwoord (-d) in het Nederlands
- Werkwoord in het Nederlands
- Niet-samengesteld werkwoord in het Nederlands
- Inergatief werkwoord in het Nederlands
- Woordenlijst Nederlandse Taal
- Prevalentie Nederland 92 %
- Prevalentie Vlaanderen 92 %