poverty
Uiterlijk
- Geluid: poverty (VS) (hulp, bestand)
- IPA: /ˈpɒvətɪ/
- pov·er·ty
- Afkomstig van het Latijnse woord pauper.
enkelvoud | meervoud |
---|---|
poverty | poverties |
poverty
- armoede
- «Almost every fourth migrant lives in poverty.»
- Bijna één op de vier migranten leeft in armoede.
- «Almost every fourth migrant lives in poverty.»
- gebrek
- onvruchtbaarheid
- gelofte van armoede
- [1] hardship, indigence, misery, necessity, need, penury, privation, want
- [2] dearth, deficiency, insufficiency, paucity, penury, privation, scarcity, shortage, want
- [3] barrenness, impoverishment, infertility, meagerness
- [1] beggary, deprivation, destitution, pinch, privation, strait
- [2] absence, lack, stint
- [3] bareness, destitution, exhaustion, privation
[1] When poverty comes in, love flies out.
- Als de armoede de deur binnenkomt, vliegt de liefde het venster uit.
[1] grinding poverty
- Drukkende armoede.
[3] the poverty of the soil
- De onvruchtbaarheid van de bodem.