politicus
Naar navigatie springen
Naar zoeken springen
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- po·li·ti·cus
Woordherkomst en -opbouw
- Leenwoord uit het Latijn, in de betekenis van ‘staatsman’ voor het eerst aangetroffen in 1629 [1]
- met het achtervoegsel -icus
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | politicus | politici |
verkleinwoord | (politicusje) | (politicusjes) |
Zelfstandig naamwoord
politicus m
- (beroep) (politiek) iemand die zich beroepsmatig met politiek bezighoudt
- Deze politicus hoeft zich geen al te grote zorgen te maken over de volgende verkiezingen.
Synoniemen
Verwante begrippen
Vertalingen
1. iemand die zich beroepsmatig met politiek bezighoudt
Gangbaarheid
- Het woord politicus staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd "politicus" herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
98 % | van de Vlamingen.[2] |
Meer informatie
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
Verwijzingen
Categorieën:
- Woorden in het Nederlands
- Woorden in het Nederlands van lengte 9
- Woorden in het Nederlands met audioweergave
- Achtervoegsel -icus in het Nederlands
- Zelfstandig naamwoord in het Nederlands
- Beroep in het Nederlands
- Politiek in het Nederlands
- Woordenlijst Nederlandse Taal
- Prevalentie Nederland 99 %
- Prevalentie Vlaanderen 98 %