pijproken

Uit WikiWoordenboek
Een pijprokende man in Trenta (1952)

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • pijp·ro·ken
Woordherkomst en -opbouw
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
pijproken
rookte pijp
pijpgerookt
zwak -t volledig

Werkwoord

pijproken [1]

  1. roken van tabak met behulp van een tabakspijp
    • Pijproken was een van de goedkoopste manieren van tabakroken. Een pijp was niet duur en daarom werd daar veel gebruik van gemaakt.[2] 
    • ‘Maar ga dan pijproken’ raadde een vriendin aan. [3]
Afgeleide begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

Verwijzingen