Naar inhoud springen

oudheid

Uit WikiWoordenboek
  • oud·heid
enkelvoud meervoud
naamwoord oudheid oudheden
verkleinwoord

deoudheidv

  1. (geschiedenis) het tijdperk van de geschiedenis van de prehistorie tot de middeleeuwen
    • In de oudheid was het Romeinse Rijk een bijzonder belangrijke politieke eenheid. 
     Het einde van de antieke sportcultuur In de late oudheid verdween de antieke sport.[2]
     De kerk bleef zich dan ook graag bedienen van de sportmetaforen die uit de oudheid waren overgeleverd: monniken werden bijvoorbeeld omschreven als Athletae Christi.[2]
  2. een overblijfsel uit [1]
    • Hij houdt zich bezig met de studie van oudheden. 
100 %van de Nederlanders;
100 %van de Vlamingen.[3]