onsympathiek
Uiterlijk
- on·sym·pa·thiek
- afleiding van sympathiek met het voorvoegsel on-
stellend | vergrotend | overtreffend | |
---|---|---|---|
onverbogen | onsympathiek | onsympathieker | onsympathiekst |
verbogen | onsympathieke | onsympathiekere | onsympathiekste |
partitief | onsympathieks | onsympathiekers | - |
onsympathiek [1]
- niet prettig om mee om te gaan
- Hij is een vervelende onsympathieke man die met iedereen ruzie maakt.
- ‘Op café ben je anders dan wanneer je voor de klas staat. Het is belangrijk om bepaalde aspecten van je persoonlijkheid te versterken als die relevant zijn voor je beroep. In het geval van de azijnpisser is dat misschien geduld en betrokkenheid. Maar het is zeker dat je er als leraar niet zo gemakkelijk van af komt als de razend onsympathieke maar geniale arts Dr. House.’ [2]
- Dat is specifiek, en dat moet ook, zegt hij. Een politicus die het volk belangrijk vindt, is namelijk nog geen populist. Een politicus die openstaat voor gewone mensen ook niet. En 'een succesvolle politicus die jij misschien onsympathiek vindt', zoals de Duitse politicoloog Jan-Werner Müller in zijn essay Wat is populisme schrijft, al helemaal niet. [3]
- onvriendelijk, hardvochtig, onaantrekkelijk, afstotend, antipathiek, naar, vervelend, vies, walgelijk, weerzinwekkend, lelijk, onaangenaam, onaardig
- Het woord onsympathiek staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "onsympathiek" herkend door:
98 % | van de Nederlanders; |
92 % | van de Vlamingen.[4] |
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ de Standaard WOENSDAG 7 JUNI 2017
- ↑ Tubantia Mark van Assen 11-04-2017
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be