normaliteit
Nederlands
Uitspraak
- Geluid: normaliteit (hulp, bestand)
Woordafbreking
- nor·ma·li·teit
Woordherkomst en -opbouw
- Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘het normaal zijn’ voor het eerst aangetroffen in 1847 [1]
- afgeleid van normaal met het achtervoegsel -iteit [2]
- afgeleid van het Franse normalité (met het achtervoegsel -iteit) [3]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | normaliteit | normaliteiten |
verkleinwoord | - | - |
Zelfstandig naamwoord
normaliteit v
- het normaal zijn
- (verouderd) (scheikunde) de equivalentie (neq) gedeeld door het volume:
Antoniemen
- [1] absurditeit
Vertalingen
1.
Meer informatie
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
Gangbaarheid
- Het woord normaliteit staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.