noordelijke zeebeer
Uiterlijk
- (IPA in voorbereiding)
- noor·de·lij·ke zee·beer
- verbinding van noordelijke en zeebeer
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | noordelijke zeebeer | noordelijke zeeberen |
verkleinwoord | noordelijk zeebeertje | noordelijke zeebeertjes |
de noordelijke zeebeer m
- (roofdieren) bepaald soort zoogdier, Callorhinus ursinus , een in de Beringzee levende oorrob
De wetenschappelijke naam van de soort werd in 1758 als Phoca ursina gepubliceerd door Carl Linnaeus. Net als de zuidelijke zeebeer heeft de noordelijke zeebeer een wollige vacht maar deze twee soorten zijn niet nauw aan elkaar verwant.
- Australische zeeleeuw
- baardrob
- baikalrob
- bandrob
- Californische zeeleeuw
- Caribische monniksrob
- galapagoszeebeer
- galapagoszeeleeuw
- gewone zeehond
- grijze zeehond
- guadalupezeebeer
- Hawaïaanse monniksrob
- juanfernandezzeebeer
- Kaapse pelsrob
- Kaspische rob
- kerguelenzeebeer
- klapmuts
- krabbeneter
- larghazeehond
- manenrob
- Mediterrane monniksrob
- monniksrobben
- Nieuw-Zeelandse zeebeer
- Nieuw-Zeelandse zeeleeuw
- noordelijke zeeolifant
- oorrobben
- pelsrob
- ringelrob
- rob
- rosszeehond
- saimaarob
- stellerzeeleeuw
- Subantarctische zeebeer
- walrus
- walrussen
- weddellzeehond
- zadelrob
- zeeberen
- zeehond
- zeehonden
- zeeleeuw
- zeeleeuwen
- zeeluipaard
- zeeolifant
- zeeolifanten
- zeerob
- Zuid-Amerikaanse zeebeer
- zuidelijke zeeolifant +
- Het woord 'noordelijke zeebeer' staat niet in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Taalunie.
- Zie Wikipedia voor meer informatie.