nemer
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- ne·mer
Woordherkomst en -opbouw
- Naamwoord van handeling van nemen met het achtervoegsel -er[1]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | nemer | nemers |
verkleinwoord | nemertje | nemertjes |
Zelfstandig naamwoord
de nemer m
- iemand die neemt
Verwante begrippen
Antoniemen
Hyponiemen
- franchisenemer, geldnemer, gijzelnemer, hypotheeknemer, initiatiefnemer, kredietnemer, opdrachtnemer, pandnemer, verzekeringnemer, werknemer, wraaknemer
Gangbaarheid
- Het woord nemer staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "nemer" herkend door:
88 % | van de Nederlanders; |
80 % | van de Vlamingen.[2] |
Meer informatie
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
Verwijzingen
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be