migrant
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- mi·grant
Woordherkomst en -opbouw
- Leenwoord uit het Latijn, in de betekenis van ‘die naar een ander land verhuist’ voor het eerst aangetroffen in 1956 [1]
- Naamwoord van handeling van migreren met het achtervoegsel -ant [2]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | migrant | migranten |
verkleinwoord | migrantje | migrantjes |
Zelfstandig naamwoord
- iemand die migreert, een landverhuizer
- buitenlandse werknemer
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
= = = |
Vertalingen
Gangbaarheid
- Het woord migrant staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "migrant" herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen.[4] |
Meer informatie
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
Verwijzingen
- ↑ "migrant" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ migrant op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
Engels
Zelfstandig naamwoord
migrant
Categorieën:
- Woorden in het Nederlands
- Woorden in het Nederlands van lengte 7
- Woorden in het Nederlands met audioweergave
- Achtervoegsel -ant in het Nederlands
- Zelfstandig naamwoord in het Nederlands
- Woordenlijst Nederlandse Taal
- Prevalentie Nederland 99 %
- Prevalentie Vlaanderen 99 %
- Woorden in het Engels
- Woorden in het Engels van lengte 7
- Zelfstandig naamwoord in het Engels