loopjongen

Uit WikiWoordenboek
Naar navigatie springen Naar zoeken springen

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • loop·jon·gen
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord loopjongen loopjongens
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

loopjongen m[1]

  1. (figuurlijk) onderdanig knechtje
    • Het wrange is dat het vooral ook in het voordeel van Turkse Nederlanders is om zich in de eerste plaats om hun eigen land te bekommeren. Misschien is het verstandiger om je niet alleen maar als een loopjongen van Erdogan te gedragen, maar ook af en toe te demonstreren voor zaken die in jouw eigen belang zijn, zoals bijvoorbeeld de zorg, pensioenen, onderwijs en milieu in ons land, Nederland.[2]  
  2. jonge ongeschoolde mannelijke bediende die vooral boodschapjes doet voor zijn baas tegenwoordig met een negatieve bijklank
    • Ik ben je loopjongen niet. 
Synoniemen

Gangbaarheid

99 % van de Nederlanders;
99 % van de Vlamingen.[3]

Meer informatie

Verwijzingen

  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. Zihni Özdil 19 juli 2016 NRC
  3. Bronlink geraadpleegd op 28 april 2020 Weblink bron Gearchiveerde versie “Word Prevalence Values” op ugent.be