lenig
Uiterlijk
- le·nig
- In de betekenis van ‘buigzaam’ voor het eerst aangetroffen in 1611 [1]
- afgeleid van lei ?? met het achtervoegsel -ig [2]
stellend | vergrotend | overtreffend | |
---|---|---|---|
onverbogen | lenig | leniger | lenigst |
verbogen | lenige | lenigere | lenigste |
partitief | lenigs | lenigers | - |
lenig
- met soepele ledematen
- De lenige jongen klom over het hekwerk of het niets was.
lenig
- met soepele ledematen
- Hij klom lenig over het hekje.
vervoeging van |
---|
lenigen |
lenig
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van lenigen
- Ik lenig.
- gebiedende wijs van lenigen
- Lenig!
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van lenigen
- Lenig je?
- Het woord lenig staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "lenig" herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
100 % | van de Vlamingen.[3] |
- ↑ "lenig" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ lenig op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
Categorieën:
- Woorden in het Nederlands
- Woorden in het Nederlands van lengte 5
- Woorden in het Nederlands met audioweergave
- Woorden met 2 lettergrepen in het Nederlands
- Woorden in het Nederlands met IPA-weergave
- Achtervoegsel -ig in het Nederlands
- Bijvoeglijk naamwoord in het Nederlands
- Bijwoord in het Nederlands
- Werkwoordsvorm in het Nederlands
- Woordenlijst Nederlandse Taal
- Prevalentie Nederland 100 %
- Prevalentie Vlaanderen 100 %