lenigen

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • le·ni·gen
Woordherkomst en -opbouw
  • In de betekenis van ‘zacht maken’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1638 [1]
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
lenigen
lenigde
gelenigd
zwak -d volledig

Werkwoord

lenigen

  1. verzachten, minder maken
    • Zij lenigde de nood door de donatie aan het goede doel. 
Vertalingen

Gangbaarheid

84 % van de Nederlanders;
78 % van de Vlamingen.[2]

Verwijzingen