landgenoot

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • land·ge·noot
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord landgenoot landgenoten
verkleinwoord landgenootje landgenootjes

Zelfstandig naamwoord

de landgenootm

  1. iemand uit hetzelfde land
     Maar Harald? Ontvoerde landgenoten, geboeid bij een graf, neerschieten? Of hoe die rechtse partijgangers het in de praktijk ook aanpakten.[1]
Synoniemen
Vertalingen

Gangbaarheid

99 % van de Nederlanders;
100 % van de Vlamingen.[2]

Verwijzingen

  1. Jan Guillou (vert. Bart Kraamer)
    “Tussen rood en zwart” (2014), Uitgeverij Prometheus, ISBN 9789044625691
  2. Bronlink geraadpleegd op 28 april 2020 Weblink bron Gearchiveerde versie “Word Prevalence Values” op ugent.be


Afrikaans

enkelvoud meervoud
naamwoord landgenoot landgenote

Zelfstandig naamwoord

landgenoot

  1. landgenoot