klinksteen

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • klink·steen
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord klinksteen -
verkleinwoord - -

Zelfstandig naamwoord

[A] klinksteen o, m

  1. (mineralogie) (verouderd) soort groengrijs uitvloeiingsgesteente
      Zoowel in mineralogisch als chemisch opzicht komen zij overeen met de van vroegere geologische perioden dagteekenende trachiet, phonoliet of klinksteen, basalt, doleriet, enz., welke men daarom ook tot de vulkanische gesteenten rekent.[4]
Synoniemen
enkelvoud meervoud
naamwoord klinksteen klinkstenen
verkleinwoord - -

Zelfstandig naamwoord

[B] klinksteen m

  1. (wegenbouw) (bouwkunde) (verouderd) blok zeer hard gebakken klei, gebruikt als plaveisel of bouwmateriaal
      (…) de lezer worstelt tegen dat huppelen en rammelen dat den geest vermoeit, verstrooit, dat de aandacht op harde proef stelt en zóó eentonig wordt - als de trapplende hoeven van paarden op klinksteen, (…)[5]
      De koelbakken bestaan meestal uit besten klinksteen, bij sommige zeer net vierkant uitgeslepen, dezelven worden in tras opgemetseld; (…)[6]
Synoniemen
enkelvoud meervoud
naamwoord klinksteen klinkstenen
verkleinwoord - -

Zelfstandig naamwoord

[C] klinksteen m

  1. (bouwkunde) steen met een uitholling voor een deurklink

Gangbaarheid

Verwijzingen

  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  3. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  4. Bronlink geraadpleegd op 6 maart 2022 Weblink bron
    Joseph Théodore Cattie
    Natuurkunde. : Gemeenzame brieven van een vriend der natuur. : VI. over het ontstaan van het zonnestelsel en de aarde. (juni 1874) in: De Tijdspiegel., jrg 31 nr. 7 (juli 1874), D.A. Thieme, Den Haag, p. 332
  5. Bronlink geraadpleegd op 6 maart 2022 Weblink bron
    H. Claeys
    Verhuizen door Hilda Ram. in: Het Belfort., jrg. 3 deel 1 nr. 6 (juni 1888), S. Leliaert, A. Siffer en Co, Gent, p. 497
  6. Bronlink geraadpleegd op 6 maart 2022 Weblink bron
    J. le Francq van Berkhey
    “Natuurlyke historie van Holland. Deel 9.” (1811), P.H. Trap, Leiden, p. 326