kleuter

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • kleu·ter
Woordherkomst en -opbouw
  • In de betekenis van ‘klein kind’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1569 [1][2]
enkelvoud meervoud
naamwoord kleuter kleuters
verkleinwoord kleutertje kleutertjes

Zelfstandig naamwoord

de kleuterm

  1. een jong kind in de leeftijd van vier tot zes jaar
    • De kleuter fietste op zijn driewieler door het huis. 
Hyperoniemen
Afgeleide begrippen
Verwante begrippen
Vertalingen

Werkwoord

vervoeging van
kleuteren

kleuter

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van kleuteren
    • Ik kleuter. 
  2. gebiedende wijs van kleuteren
    • Kleuter! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van kleuteren
    • Kleuter je? 

Gangbaarheid

99 % van de Nederlanders;
100 % van de Vlamingen.[3]

Meer informatie

Verwijzingen