marmot

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • mar·mot
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘knaagdier’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1761 [1]
enkelvoud meervoud
naamwoord marmot marmotten
verkleinwoord marmotje marmotjes

Zelfstandig naamwoord

de marmotv / m

  1. (knaagdieren) Marmota op Wikispecies knaagdier dat vooral in het hooggebergte leeft maar ook veel als huisdier wordt gehouden
     Ik hoopte stiekem een beer te kunnen zien baden in de rivier, maar was ook wel tevreden met alle herten, eekhoorns, marmotten, vogels en de Amerikaanse adelaar.[2]
Hyperoniemen
Hyponiemen
Synoniemen
Vertalingen

Gangbaarheid

98 % van de Nederlanders;
99 % van de Vlamingen.[3]

Meer informatie

Verwijzingen


Engels

Zelfstandig naamwoord

enkelvoud meervoud
marmot marmots

marmot

  1. (knaagdieren) marmot. Marmota op Wikispecies
Hyponiemen


Frans

Uitspraak

Zelfstandig naamwoord

marmot m

  1. (spreektaal) kind, jochie, kleuter
    «Ce soir, pour les marmots, y'a de la pizza et la télé.»
    Voor de kids is er vanavond pizza en de televisie. [1]

Verwijzingen