klerelijer
Uiterlijk
- Geluid: klerelijer (hulp, bestand)
- kle·re·lij·er
- In de betekenis van ‘ellendeling’ voor het eerst aangetroffen in 1955 [1]
- samenstelling van klere = kolere = cholera en lijder
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | klerelijer | klerelijers |
verkleinwoord |
de klerelijer m
- (pejoratief) vervelend, hinderlijk persoon aan wie je een hekel hebt
- Die klerelijers van de politie hebben mij alweer een boete gegeven.
- Het woord klerelijer staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "klerelijer" herkend door:
95 % | van de Nederlanders; |
76 % | van de Vlamingen.[2] |
- ↑ "klerelijer" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be