kleinkunstenaar

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Herman Finkers kleinkunstenaar uit Almelo
Uitspraak
Woordafbreking
  • klein·kun·ste·naar
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord kleinkunstenaar kleinkunstenaars
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

de kleinkunstenaarm

  1. (beroep) iemand die voor zijn beroep de kleinkunst beoefent (cabaret, luisterlied en musical)
    • Maarten van Roozendaal, de dichter-zanger van het diep doorvoelde kleinkunstlied, was maandagavond de hoofdpersoon tijdens een gala voor het dertigjarig bestaan van het Amsterdams Kleinkunst Festival. Nummers van de vier jaar geleden gestorven kleinkunstenaar, werden gezongen door artiesten die in de loop van drie decennia in de finale van het festival stonden of het zelfs wonnen. Inclusief de inmiddels uit de theaters verdwenen Job Schuring, die in 1988 de winnaar van het allereerste jaar was.[1] 
    • „Wim heeft in het Nederlandse muziekleven samengewerkt met God en iedereen”, zegt Petra de Winter, wier zangstem op veel van zijn opnamen te horen is. „Hij was een echte studioman, in de studio voelde hij zich meer thuis dan op het podium.” Tot de talloze artiesten met wie Oudijk samenwerkte, behoren niet alleen veel popgroepen, maar ook kleinkunstenaars als Jasperina de Jong en Jules de Corte. Voorts was hij producer van het album Hoep hoep hiezee voor Drs. P (1987) wiens wonderbaarlijke gezangen door Oudijk werden opgefleurd met een keur aan instrumenten, van doedelzak tot bouzouki. En met een heus koor dat de hymne Knolraap en lof, schorseneren en prei aanhief. [2] 
Hyponiemen

Meer informatie

Gangbaarheid

Verwijzingen

  1. NRC Henk van Gelder 4 april 2017
  2. NRC Henk van Gelder 7 oktober 2016