Naar inhoud springen

kier

Uit WikiWoordenboek
  • kier
  • Leenwoord uit het Fries, in de betekenis van ‘spleet’ voor het eerst aangetroffen in 1887 [1]
  • [2]
enkelvoud meervoud
naamwoord kier kieren
verkleinwoord kiertje kiertjes

kier v/m

  1. een dunne opening
    • De deur staat op een kier. 
vervoeging van
kieren

kier

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van kieren
    • Ik kier. 
  2. gebiedende wijs van kieren
    • Kier! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van kieren
    • Kier je? 
99 % van de Nederlanders;
99 % van de Vlamingen.[3]