kier
- kier
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | kier | kieren |
verkleinwoord | kiertje | kiertjes |
- een dunne opening
- De deur staat op een kier.
1.
vervoeging van |
---|
kieren |
kier
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van kieren
- Ik kier.
- gebiedende wijs van kieren
- Kier!
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van kieren
- Kier je?
- Het woord kier staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "kier" herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen.[3] |
- ↑ "kier" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ kier op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be