isolator
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- iso·la·tor
Woordherkomst en -opbouw
- Naamwoord van handeling van isoleren met het achtervoegsel -ator
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | isolator | isolatoren isolators |
verkleinwoord | isolatortje | isolatortjes |
Zelfstandig naamwoord
de isolator m
- (elektrotechniek) stof die of lichaam dat isoleert tegen geleiding van elektriciteit (vaak van glas of porselein)
- (natuurkunde), (bouwkunde) is een materiaal of medium dat geluid of warmte tegenhoudt
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
Vertalingen
Gangbaarheid
- Het woord isolator staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd "isolator" herkend door:
97 % | van de Nederlanders; |
96 % | van de Vlamingen.[1] |
Meer informatie
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
Verwijzingen
- ↑ Weblink bron Gearchiveerde versie “Word Prevalence Values” op ugent.be
Categorieën:
- Woorden in het Nederlands
- Woorden in het Nederlands van lengte 8
- Woorden in het Nederlands met audioweergave
- Achtervoegsel -ator in het Nederlands
- Zelfstandig naamwoord in het Nederlands
- Elektrotechniek in het Nederlands
- Natuurkunde in het Nederlands
- Bouwkunde in het Nederlands
- Woordenlijst Nederlandse Taal
- Prevalentie Nederland 97 %
- Prevalentie Vlaanderen 96 %