internist

Uit WikiWoordenboek
Naar navigatie springen Naar zoeken springen

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • in·ter·nist
Woordherkomst en -opbouw
  • In de betekenis van ‘arts voor inwendige ziekten’ voor het eerst aangetroffen in 1907 [1]
  • afgeleid van intern met het achtervoegsel -ist
enkelvoud meervoud
naamwoord internist internisten
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

internist m

  1. (beroep) (medisch) arts die gespecialiseerd is in inwendige ziekten
Vertalingen

Gangbaarheid

97 % van de Nederlanders;
92 % van de Vlamingen.[2]

Meer informatie

Verwijzingen


Engels

Zelfstandig naamwoord

internist

  1. internist m ; arts die gespecialiseerd is in inwendige ziekten