innemen

Uit WikiWoordenboek
Naar navigatie springen Naar zoeken springen

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • in·ne·men
Woordherkomst en -opbouw
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
innemen
nam in
ingenomen
klasse 4 volledig

Werkwoord

innemen

  1. overgankelijk binnengaan en in bezit nemen
    • De stad werd na een fel gevecht ingenomen. 
  2. overgankelijk fig.: iemand voor zich winnen
    • Hij werd volledig ingenomen door de ondeugende glimlach van zijn kleine dochtertje. 
  3. overgankelijk uit circulatie halen
    • Het oude paspoort wordt ingenomen wanneer het nieuwe verstrekt wordt. 
  4. overgankelijk kleding vernauwen
    • Nu je aardig afgevallen bent kunt je beter je dure pak laten innemen. 
Afgeleide begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

99 % van de Nederlanders;
99 % van de Vlamingen.[1]

Verwijzingen

  1. Bronlink geraadpleegd op 28 april 2020 Weblink bron Gearchiveerde versie “Word Prevalence Values” op ugent.be