ingrediënt
Uiterlijk
- Geluid: ingrediënt (hulp, bestand)
- in·gre·di·ent
- Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘bestanddeel’ voor het eerst aangetroffen in 1652 [1]
- Van het Latijnse ingrediens, onvoltooid deelwoord van ingredi, "er in gaan of op gaan"
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | ingrediënt | ingrediënten |
verkleinwoord | ingrediëntje | ingrediëntjes |
het ingrediënt o
- (voeding) (kookkunst) benodigd bestanddeel (in een recept)
- Het woord ingrediënt staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "ingrediënt" herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
100 % | van de Vlamingen.[2] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ "ingrediënt" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be