ingenieur
Naar navigatie springen
Naar zoeken springen
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- in·ge·ni·eur
Woordherkomst en -opbouw
- Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘afgestudeerde aan een hogere technische school’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1842 [1]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | ingenieur | ingenieurs |
verkleinwoord | ingenieurtje | ingenieurtjes |
Zelfstandig naamwoord
ingenieur m
- (beroep) een hogergeschoold persoon (meestal academicus) die wetenschappelijke kennis gebruikt om allerhande technische, technologische en organisatorische problemen op te lossen
- ▸ Wij ingenieurs tekenden en rekenden, de spoorwegarbeiders bouwden.[2]
Afkorting
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
Vertalingen
1. een hogergeschoold persoon die wetenschappelijke kennis gebruikt om allerhande technische, technologische en organisatorische problemen op te lossen
Gangbaarheid
- Het woord ingenieur staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd "ingenieur" herkend door:
98 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen.[3] |
Meer informatie
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
Verwijzingen
- ↑ "ingenieur" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ Jan Guillou (vert. Bart Kraamer)“Tussen rood en zwart” (2014), Uitgeverij Prometheus, ISBN 9789044625691
- ↑
Weblink bron Gearchiveerde versie “Word Prevalence Values” op ugent.be