indiceren
Uiterlijk
- in·di·ce·ren
- afgeleid van het Franse indiquer of indicer of daarvoor van het Latijnse 'indicare' (met het achtervoegsel -eren)
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
indiceren |
indiceerde |
geïndiceerd |
zwak -d | volledig |
indiceren overgankelijk
- een aanwijzing zijn voor
- (medisch) aanwijzen van zorg, welke hulpmiddelen iemand krijgt, op welke locatie iemand geholpen wordt
- Een medewerker van de jeugdbescherming indiceert de benodigde hulp voor kinderen in nood en stelt een hulpverleningsplan op.
- (informatica) op de index plaatsen, een index maken van, indexeren
1. aanwijzen van zorg
- Het woord indiceren staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "indiceren" herkend door:
89 % | van de Nederlanders; |
72 % | van de Vlamingen.[1] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
Categorieën:
- Woorden in het Nederlands
- Woorden in het Nederlands van lengte 9
- Woorden in het Nederlands met audioweergave
- Achtervoegsel -eren in het Nederlands
- Zwak werkwoord (-d) in het Nederlands
- Werkwoord in het Nederlands
- Niet-samengesteld werkwoord in het Nederlands
- Overgankelijk werkwoord in het Nederlands
- Medisch in het Nederlands
- Informatica in het Nederlands
- Woordenlijst Nederlandse Taal
- Prevalentie Nederland 89 %
- Prevalentie Vlaanderen 72 %