hovenier

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • ho·ve·nier
Woordherkomst en -opbouw
  • afgeleid van hof met het achtervoegsel -ier met het invoegsel -e- [1]
enkelvoud meervoud
naamwoord hovenier hoveniers
verkleinwoord hoveniertje hoveniertjes

Zelfstandig naamwoord

de hovenierm

  1. (beroep) iemand die beroepsmatig tuinen aanlegt en verzorgt
Synoniemen
Verwante begrippen
Afgeleide begrippen
Vertalingen

Werkwoord

vervoeging van
hovenieren

hovenier

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van hovenieren
    • Ik hovenier. 
  2. gebiedende wijs van hovenieren
    • Hovenier! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van hovenieren
    • Hovenier je? 

Gangbaarheid

99 % van de Nederlanders;
97 % van de Vlamingen.[2]

Meer informatie


Verwijzingen