hotelhouder
Uiterlijk
- Geluid: hotelhouder (hulp, bestand)
- ho·tel·hou·der
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | hotelhouder | hotelhouders |
verkleinwoord | - | - |
de hotelhouder m
- de eigenaar van een hotel
- De hotelhouder was overspannen en verkocht zijn hotel.
1. de eigenaar van een hotel
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- Het woord hotelhouder staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.