grade

Uit WikiWoordenboek

Engels

Uitspraak
enkelvoud meervoud
grade grades

Zelfstandig naamwoord

grade

  1. (onderwijs) cijfer, rapportcijfer
    «He always had good grades in math.»
    Hij has altijd hoge cijfers voor wiskunde.
  2. (onderwijs) klas, groep
    «He was in grade five.»
    Hij zat in de vijfde klas.
  3. helling, steilte
    «That is a grade of 5%.»
    Dat is een hellingvan 5%.
vervoeging
onbepaalde wijs to  grade 
he/she/it  grades 
verleden tijd  graded 
voltooid
deelwoord
 graded 
onvoltooid
deelwoord
 grading 
gebiedende wijs  grade 

Werkwoord

grade

  1. (onderwijs) corrigeren, nakijken, cijfers geven
    «Has our exam been graded yet?»
    Is ons examen al nagekeken?
  2. een rang toewijzen, naar rang of kwaliteit ordenen
Gelijkklinkende woorden