klas

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • klas
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘groep’ voor het eerst aangetroffen in 1591 [1]
  • [2]
enkelvoud meervoud
naamwoord klas klassen
verkleinwoord klasje klasjes

Zelfstandig naamwoord

de klasv

  1. (onderwijs) een groep leerlingen die een tijdlang gezamenlijk les krijgen
    • Bij haar in de klas zitten veel goede leerlingen. 
     ‘Welcome to Paradise, what will it be?’ Voor me stond een ronde dame vol tattoos, die in haar jonge jaren vast de het mooiste meisje van de klas was geweest.[3]
  2. (onderwijs) een leerjaar op school
    • Zij zit in de tweede klas. 
  3. (onderwijs) een klaslokaal
    • Ik heb mijn rekenmachine nog in de klas liggen. 
  4. klasse in het openbaar vervoer, in ziekenhuizen enz. met verschil in prijs en voorzieningen
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

99 % van de Nederlanders;
100 % van de Vlamingen.[4]

Meer informatie

Verwijzingen