gewoonheid
Uiterlijk
- Geluid: gewoonheid (hulp, bestand)
- ge·woon·heid
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | gewoonheid | gewoonheden |
verkleinwoord |
de gewoonheid v
- iets dat heel normaal is
- ▸ Saaiheid is zijn handelsmerk. Af en toe slaat de balans door en wordt zijn gewoonheid haast ondragelijk. Misschien wel daarom heeft een goede vriend van Hollande een boekje geschreven over die andere François. Want die bestaat. Het blijkt een man die met een glas bier in de hand midden in de de kroeg kwinkslagen verkoopt en moppen tapt.[2]
- ▸ Op Prinsjesdag krijgt de sacrale kant van de koning ruimte en op Koningsdag wordt "de gewoonheid" van de koning en de "geringe afstand tussen vorst en onderdaan" geaccentueerd. Maar in allebei de gevallen moet je een beetje door de 'kleren van de koning' heen kijken.[3]
- Het woord gewoonheid staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑
Weblink bron “De grappen van Hollande” (27-02-2012), NOS
- ↑
Weblink bron
Piet van Asseldonk“Prinsjesdag zou beter Parlementsdag kunnen heten” (15-09-2018), NOS