alledaagsheid

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • al·le·daags·heid
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord alledaagsheid alledaagsheden
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

de alledaagsheidv

  1. iets dat heel gewoon en niets bijzonders is
     Het is de alledaagsheid die misschien nog wel de meeste indruk maakt: een kam waarvan een paar tanden afgebroken zijn, een roestige sleutel, een gebroken glas. Spullen die je bij wijze van spreken ook in je eigen achtertuin zou kunnen aantreffen.[2]
     De jury schreef over de reportages: "Met een reportage over het dorp Qalaat al Madiq in Syrie is Jan Eikelboom van Nieuwsuur er met zijn team in geslaagd de alledaagse werkelijkheid van de burgeroorlog helder te schetsen. Een groot drama teruggebracht tot de alledaagsheid in een klein onder vuur liggend dorp.[3]
Synoniemen
Vertalingen

Gangbaarheid

Verwijzingen

  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. Bronlink geraadpleegd op 22 november 2021 Weblink bron
    Roel Pauw
    “'Kijk, een hakenkruis op dat bord'” (04-01-2012), NOS
  3. Bronlink geraadpleegd op 22 november 2021 Weblink bron “Nieuwsuur wint De Tegel voor Syrië-reportages” (27-03-2014), NOS