alledaagsheid
Uiterlijk
- al·le·daags·heid
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | alledaagsheid | alledaagsheden |
verkleinwoord |
de alledaagsheid v
- iets dat heel gewoon en niets bijzonders is
- ▸ Het is de alledaagsheid die misschien nog wel de meeste indruk maakt: een kam waarvan een paar tanden afgebroken zijn, een roestige sleutel, een gebroken glas. Spullen die je bij wijze van spreken ook in je eigen achtertuin zou kunnen aantreffen.[2]
- ▸ De jury schreef over de reportages: "Met een reportage over het dorp Qalaat al Madiq in Syrie is Jan Eikelboom van Nieuwsuur er met zijn team in geslaagd de alledaagse werkelijkheid van de burgeroorlog helder te schetsen. Een groot drama teruggebracht tot de alledaagsheid in een klein onder vuur liggend dorp.[3]
1. iets dat heel gewoon en niets bijzonders is
- Het woord alledaagsheid staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Weblink bron Roel Pauw“'Kijk, een hakenkruis op dat bord'” (04-01-2012), NOS
- ↑ Weblink bron “Nieuwsuur wint De Tegel voor Syrië-reportages” (27-03-2014), NOS