Naar inhoud springen

genoeg

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • ge·noeg
Woordherkomst en -opbouw
  • In de betekenis van ‘onbepaald telwoord: voldoende’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1100 [1]

Onbepaald voornaamwoord

genoeg

  1. voldoende, in een hoeveelheid die niet te veel en niet te weinig is
    • Zo is het wel genoeg thee. 
    • Er zijn mensen genoeg die niet van thee houden. 
     Want ieder jaar gaat er een nieuw Pietje mee, klein genoeg om door de schoorstenen te roetsjen en handig in klauteren en springen.[2]
Verwante begrippen
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
Vertalingen

Tussenwerpsel

genoeg

  1. stop!;
    • Genoeg daarmee! 
Vertalingen

Werkwoord

vervoeging van
genoegen

genoeg

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van genoegen
    • Ik genoeg. 
  2. gebiedende wijs van genoegen
    • Genoeg! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van genoegen
    • Genoeg je? 

Gangbaarheid

99 % van de Nederlanders;
100 % van de Vlamingen.[3]

Meer informatie

Verwijzingen