genoeglijk
Uiterlijk
- Geluid: genoeglijk (hulp, bestand)
- ge·noeg·lijk
- Naamwoord van handeling van genoegen met het achtervoegsel -lijk
stellend | vergrotend | overtreffend | |
---|---|---|---|
onverbogen | genoeglijk | genoeglijker | genoeglijkst |
verbogen | genoeglijke | genoeglijkere | genoeglijkste |
partitief | genoeglijks | genoeglijkers | - |
genoeglijk
- waarbij men plezier beleeft
- Wij hebben een genoeglijke middag doorgebracht met onze kleinkinderen.
1. waarbij men plezier beleeft
genoeglijk
- op genoeglijke wijze
- Hij zat genoeglijk een kopje thee te drinken.
- Het woord genoeglijk staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "genoeglijk" herkend door:
94 % | van de Nederlanders; |
89 % | van de Vlamingen.[1] |
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be