genoeglijk

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • ge·noeg·lijk
Woordherkomst en -opbouw
stellend vergrotend overtreffend
onverbogen genoeglijk genoeglijker genoeglijkst
verbogen genoeglijke genoeglijkere genoeglijkste
partitief genoeglijks genoeglijkers -

Bijvoeglijk naamwoord

genoeglijk

  1. waarbij men plezier beleeft
    • Wij hebben een genoeglijke middag doorgebracht met onze kleinkinderen. 
Vertalingen

Bijwoord

genoeglijk

  1. op genoeglijke wijze
    • Hij zat genoeglijk een kopje thee te drinken. 

Gangbaarheid

94 % van de Nederlanders;
89 % van de Vlamingen.[1]

Verwijzingen

  1. Bronlink geraadpleegd op 28 april 2020 Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be