gasten

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • gas·ten
Woordherkomst en -opbouw

Zelfstandig naamwoord

de gastenmv

  1. meervoud van het zelfstandig naamwoord gast
  2. meervoud van het zelfstandig naamwoord gaste
     Als het een avond in november was geweest, waren ze gewoon naar bed gegaan zodra de laatste gasten waren vertrokken. Maar deze witte juninachten waren, volgens Ingeborg, onmogelijk te weerstaan, hoe moe je ook was.[3]
     Denemarken ook nauwelijks, in de pers hadden ze het uitgebreid gehad over de gemoedelijke verhouding tussen de Deense bevolking en de Duitse gasten. De koning en de regering van Denemarken zaten nog op hun plaats en de samenwerking leek uitstekend te functioneren binnen de Germaanse verbroedering.[4]
Synoniemen
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
gasten
gastte
gegast
zwak -t volledig

Niet in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Taalunie als onbepaalde wijs werkwoord.

Werkwoord

gasten

  1. onovergankelijk als een van de genodigden deelnemen aan een maaltijd die iemand anders organiseert
  2. overgankelijk (landbouw) bossen gemaaid graan of ander geoogst gewas gebundeld op de akker zetten om te drogen
Synoniemen

Werkwoord

vervoeging van
gassen

gasten

  1. meervoud verleden tijd van gassen
    • Wij gasten. 
    • Jullie gasten. 
    • Zij gasten. 

Gangbaarheid

99 % van de Nederlanders;
100 % van de Vlamingen.[5]

Verwijzingen

  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  3. Jan Guillou (vert. Bart Kraamer)
    “Tussen rood en zwart” (2014), Uitgeverij Prometheus op Wikipedia, ISBN 9789044625691
  4. Jan Guillou (vert. Bart Kraamer)
    “Kop in het zand” (2015), Uitgeverij Prometheus op Wikipedia, ISBN 9789044628142
  5. Bronlink geraadpleegd op 28 april 2020 Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be


Spaans

Werkwoord

vervoeging van
gastar

gasten

  1. aanvoegende wijs derde persoon meervoud tegenwoordige tijd (presente) van gastar
  2. gebiedende wijs (bevestigend en ontkennend) derde persoon meervoud tegenwoordige tijd (presente) van gastar
vervoeging van
gastarse

gasten

  1. aanvoegende wijs derde persoon meervoud tegenwoordige tijd (presente) van gastarse
  2. gebiedende wijs (ontkennend) derde persoon meervoud tegenwoordige tijd (presente) van gastarse