gaarder

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • gaar·der
Woordherkomst en -opbouw

Bijvoeglijk naamwoord

gaarder

  1. onverbogen vorm van de vergrotende trap van gaar
enkelvoud meervoud
naamwoord gaarder gaarders
verkleinwoord gaardertje gaardertjes

Zelfstandig naamwoord

de gaarderm

  1. (verouderd) (beroep) persoon die accijnzen, pachten en/of belasting int
Synoniemen
Hyponiemen
Afgeleide begrippen

Gangbaarheid

76 % van de Nederlanders;
63 % van de Vlamingen.[1]

Verwijzingen

  1. Bronlink geraadpleegd op 28 april 2020 Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be