fietszadel
Nederlands
Uitspraak
- Geluid: fietszadel (hulp, bestand)
- IPA: / ˈfitsadəl / (3 lettergrepen)
- (Noord-Nederland): /fitsadəɫ/, /fitsadɔɫ/
- (Vlaanderen, Brabant, Limburg): /fitsadəl/
Woordafbreking
- fiets·za·del
Woordherkomst en -opbouw
- samenstelling van fiets en zadel
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | fietszadel | fietszadels |
verkleinwoord | fietszadeltje | fietszadeltjes |
Zelfstandig naamwoord
het fietszadel o
- het zitgedeelte van een fiets
- Op een fiets zonder fietszadel rijdt het behoorlijk oncomfortabel.
Vertalingen
1.
Meer informatie
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
Gangbaarheid
- Het woord fietszadel staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.