fasciste

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • fas·cis·te
Woordherkomst en -opbouw
  • Afgeleid van fascist met het achtervoegsel -e
enkelvoud meervoud
naamwoord fasciste fascistes
verkleinwoord fascistetje fascistetjes

Zelfstandig naamwoord

de fascistev

  1. (persoon) (geschiedenis) aanhangster van Mussolini's politieke beweging in het Italië van de jaren 1920 tot 1945
  2. (persoon) (politiek) aanhangster van een autocratische, corporatistische stroming die politiek geweld niet schuwt
Verwante begrippen

vrouwelijke vorm van fascist

Gangbaarheid


Afrikaans

Zelfstandig naamwoord

fasciste mv

  1. meervoud van het zelfstandig naamwoord fascist
    «Die fasciste het in 1922 in Italië aan die bewind gekom.»
    De fascisten zijn in 1922 in Italië aan de macht gekomen.[1]

Verwijzingen

  1. Kotzé
    , D.J. (1970). Nasionalisme: Geskiedenis en Pan-Nasionalistiese Bewegings, p. 165. Uitg.: Tafelberg-Uitgewers.


Frans

Uitspraak
  • IPA: /fa.ʃist/
  enkelvoud meervoud
  mannelijk  /
  vrouwelijk  
fasciste fascistes

Bijvoeglijk naamwoord

fasciste

  1. fascistisch
enkelvoud meervoud
zonder lidwoord met lidwoord zonder lidwoord met lidwoord
  fasciste     le/la fasciste     fascistes     les fascistes  

Zelfstandig naamwoord

fasciste v/m

  1. fascist


Italiaans

Zelfstandig naamwoord

fasciste v

  1. vrouwelijke meervoudsvorm van fascista