får

Uit WikiWoordenboek

Deens

Uitspraak
Woordherkomst en -opbouw
  • Afkomstig van het Oudnoorse woord fær
Naar frequentie 113

Werkwoord

får

  1. tegenwoordige tijd aantonende wijs bedrijvende vorm van
  enkelvoud meervoud
onbepaald bepaald onbepaald bepaald
nominatief   får     fåret     får     fårene  
genitief   fårs     fårets     fårs     fårenes  

Zelfstandig naamwoord

får, o

  1. (evenhoevigen) schaap

Zelfstandig naamwoord

får

  1. nominatief onbepaald onzijdig meervoud van får

Verwijzingen


Noors

Uitspraak
Woordafbreking
  • får
Woordherkomst en -opbouw
  • [A]: Zelfstandig naamwoord: afkomstig van het Oudnoorse woord for
  • [B]: Zelfstandig naamwoord: afkomstig van het Oudnoorse woord fær
Naar frequentie 79

Werkwoord

får

  1. tegenwoordige tijd aantonende wijs bedrijvende vorm van
[A] enkelvoud meervoud
onbepaald bepaald onbepaald bepaald
nominatief   får     m: fåren
v: fåra  
  fårer     fårene  
genitief   fårs     m: fårens
v: fåras  
  fårers     fårenes  

Zelfstandig naamwoord

[A] får, m / v

  1. (landbouw) voor
Afgeleide begrippen
[B] enkelvoud meervoud
onbepaald bepaald onbepaald bepaald
nominatief   får     fåret     får     fåra
fårene  
genitief   fårs     fårets     fårs     fåras
fårenes  

Zelfstandig naamwoord

[B] får, o

  1. (evenhoevigen) schaap
Synoniemen
Afgeleide begrippen

Zelfstandig naamwoord

får

  1. nominatief onbepaald onzijdig meervoud van får


Nynorsk

Uitspraak
Woordafbreking
  • får
Woordherkomst en -opbouw
  • Afkomstig van het Oudnoorse woord fær

Werkwoord

  • Betekenis: krijgen

får

  1. tegenwoordige tijd aantonende wijs bedrijvende vorm van
Synoniemen

Werkwoord

  • Betekenis: bleken

får

  1. tegenwoordige tijd aantonende wijs bedrijvende vorm van
  enkelvoud meervoud
onbepaald bepaald onbepaald bepaald
nominatief   får     fåret     får     fåra  

Zelfstandig naamwoord

får, o

  1. (evenhoevigen) schaap
Synoniemen
Afgeleide begrippen

Zelfstandig naamwoord

får

  1. nominatief onbepaald onzijdig meervoud van får


Zweeds

Uitspraak

Werkwoord

får

  1. tegenwoordige tijd van
  enkelvoud meervoud
onbepaald bepaald onbepaald bepaald
nominatief   får     fåret     får     fåren  
genitief   fårs     fårets     fårs     fårens  

Zelfstandig naamwoord

får, o

  1. (evenhoevigen) schaap
Synoniemen

Zelfstandig naamwoord

får

  1. nominatief onbepaald onzijdig meervoud van får