econoom
Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
- eco·noom
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | econoom | economen |
verkleinwoord | econoompje | econoompjes |
Zelfstandig naamwoord
econoom m
- (economie), (beroep) deskundige op het gebied van de economie, die economische gegevens bestudeert en economisch beleid aandraagt
- Economen hekelen de belastingplannen van de nieuwe regering.
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
Vertalingen
1. deskundige op het gebied van de economie
Gangbaarheid
- Het woord econoom staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd "econoom" herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
100 % | van de Vlamingen.[2] |
Meer informatie
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
Verwijzingen
- ↑ econoom op website: Etymologiebank.nl
- ↑
Weblink bron Gearchiveerde versie “Word Prevalence Values” op ugent.be
Categorieën:
- Woorden in het Nederlands
- Woorden in het Nederlands van lengte 7
- Woorden in het Nederlands met audioweergave
- Voorvoegsel eco- in het Nederlands
- Achtervoegsel -noom in het Nederlands
- Zelfstandig naamwoord in het Nederlands
- Economie in het Nederlands
- Beroep in het Nederlands
- Woordenlijst Nederlandse Taal
- Prevalentie Nederland 99 %
- Prevalentie Vlaanderen 100 %