dissident
Inhoud
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- dis·si·dent
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | dissident | dissidenten |
verkleinwoord | - | - |
Zelfstandig naamwoord
- (politiek) (religie) andersdenkende binnen dezelfde partij of dezelfde godsdienst
- Er was één dissident binnen de coalitie: PvdA’er Jacques Monasch. Hij kondigde dinsdag zoals verwacht aan met de oppositie mee te zullen stemmen. „Europa gaat te snel”, verkondigde het Kamerlid voor een haag aan televisiecamera’s. En daarmee was het kabinet de minimale meerderheid van 76 zetels kwijt.[3]
- afvallige, ketter
stellend | vergrotend | overtreffend | |
---|---|---|---|
onverbogen | dissident | dissidenter | dissidentst |
verbogen | dissidente | dissidentere | dissidentste |
partitief | dissidents | dissidenters | - |
Bijvoeglijk naamwoord
- (politiek) (religie) andersdenkend binnen dezelfde politieke partij of binnen dezelfde godsdienst
Afgeleide begrippen
Vertalingen
Gangbaarheid
- Het woord dissident staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'dissident' herkend door
94 % | van de Nederlanders |
92 % | van de Vlamingen. |
Meer informatie
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
Verwijzingen
- ↑ etymologiebank.nl
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ NRC Thijs Niemantsverdriet 20 april 2016
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).