dikhuid

Nederlands

Uitspraak

• Geluid:  dikhuid    (hulp, bestand)
• IPA: / ˈdɪkhœyt / (2 lettergrepen)

Woordafbreking

• dik·huid

Woordherkomst en -opbouw

• samenstelling van  dik bn  en  huid zn 

	enkelvoud	meervoud
naamwoord	dikhuid	dikhuiden
verkleinwoord	dikhuidje	dikhuidjes

Zelfstandig naamwoord

dikhuid m

1. (dierkunde) zoogdier met een dikke huid zoals een olifant, nijlpaard en neushoorn

   • In Diergaarde Blijdorp is een neushoorntje geboren. De kleine dikhuid kwam vroeg in de avond ter wereld. Moeder Naima en haar telg maken het goed, zegt woordvoerster Constance Alderlieste van Diergaarde Blijdorp.  
   • Het verbod is belangrijk voor het behoud en de bescherming van de Afrikaanse olifant, wiens slagtanden worden gebruikt voor het maken van objecten maar ook poeders waarvan Chinezen denken dat het een medicijn is. Elk jaar worden, volgens natuurbeschermers, dertigduizend Afrikaanse olifanten afgeslacht door stropers. De dikhuid staat op de lijst van bedreigde diersoorten.  
   • Die dikhuiden waren geruime tijd achter de schermen te zien, maar ze zwemmen nu weer dagelijks in de Nijlpaardenpoel.  

2. iemand die zich weinig aantrekt van de kritiek van anderen

Hyponiemen

• [1] olifant, nijlpaard, neushoorn, rinoceros

Verwante begrippen

• [1] dikhuidig

Gangbaarheid

• Het woord dikhuid staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.

• In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd "dikhuid" herkend door:

92 %	van de Nederlanders;
92 %	van de Vlamingen.