dadel
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- da·del
Woordherkomst en -opbouw
- Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘vrucht van dadelpalm’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1401 [1]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | dadel | dadels |
verkleinwoord | dadeltje | dadeltjes |
Zelfstandig naamwoord
Vertalingen
1. een vrucht van de dadelpalm
Gangbaarheid
- Het woord dadel staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "dadel" herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
97 % | van de Vlamingen.[2] |
Meer informatie
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
Verwijzingen
- ↑ "dadel" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑
Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be