Naar inhoud springen

dadel

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Dadels in een dadelpalm
Uitspraak
Woordafbreking
  • da·del
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘vrucht van dadelpalm’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1401 [1]
enkelvoud meervoud
naamwoord dadel dadels
verkleinwoord dadeltje dadeltjes

Zelfstandig naamwoord

dadel v/m

  1. (fruit) zoete bruine vrucht van de dadelpalm
Vertalingen

Gangbaarheid

99 % van de Nederlanders;
97 % van de Vlamingen.[2]

Meer informatie

Verwijzingen