Naar inhoud springen

courage

Uit WikiWoordenboek
  • cou·ra·ge
  • Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘moed’ voor het eerst aangetroffen in 1548 [1]
  • afgeleid van het Franse courage (met het achtervoegsel -age) [2] [3]
enkelvoud meervoud
naamwoord courage -
verkleinwoord - -

de couragev [4]

  1. moed, kracht
    • Het mag een wonder heten dat het kleine meisje het overleefde: haar huid en schedel waren niet gesloten, waardoor haar hersenen geen enkele bescherming hadden. Mama Ellen en papa Alexander Corne (38) raapten al hun courage bijeen en een team van chirurgen 'sloot' het hoofdje van hun drie dagen oude oogappel. [5]
    • De actie geeft hem duidelijk courage en toverde zelfs een glimlach op z'n gezicht. [6]
    • Alle dagen belt boer Backaert met zijn koersende zoon. "Om hem courage te geven." [7]
83 % van de Nederlanders;
90 % van de Vlamingen.[8]


  • Afkomstig van het Latijnse naamwoord cor (hart).
enkelvoud meervoud
courage courages

courage

  1. courage, dapperheid, durf, kracht, kranigheid, lef, moed, sterkte


enkelvoud meervoud
zonder lidwoord met lidwoord zonder lidwoord met lidwoord
  courage     le courage          

courage m

  1. courage, dapperheid, moed