cosinus
Uiterlijk
- co·si·nus
- Leenwoord uit het modern Latijn, in de betekenis van ‘sinus van het complement van een hoek’ voor het eerst aangetroffen in 1777 [1]
- samenstelling van co (afkorting van complement) en sinus [2]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | cosinus | cosinussen |
verkleinwoord | - | - |
de cosinus m
- (meetkunde) sinus van het complement van een hoek
- ▸ De cosinus van α is de verhouding tussen aanliggende en schuine zijde.[3]
- Het woord cosinus staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "cosinus" herkend door:
82 % | van de Nederlanders; |
90 % | van de Vlamingen.[4] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ "cosinus" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ cosinus op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Weblink bron “, Studyboard.be
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be