communicant
Uiterlijk
- Geluid: communicant (hulp, bestand)
- com·mu·ni·cant
- Leenwoord uit het Latijn, in de betekenis van ‘die ter communie gaat’ voor het eerst aangetroffen in 1494 [1]
- afgeleid van het Latijnse commūnicans (deelnemer) (met het voorvoegsel com-)
- Naamwoord van handeling van communiceren met het achtervoegsel -ant [2]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | communicant | communicanten |
verkleinwoord | communicantje | communicantjes |
- (religie) iemand die zijn eerste of plechtige communie doet
- iemand die ter communie gaat
- lid van de kerk
1.
- Het woord communicant staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "communicant" herkend door:
81 % | van de Nederlanders; |
98 % | van de Vlamingen.[4] |
- ↑ "communicant" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ communicant op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
Categorieën:
- Woorden in het Nederlands
- Woorden in het Nederlands van lengte 11
- Woorden in het Nederlands met audioweergave
- Voorvoegsel com- in het Nederlands
- Achtervoegsel -ant in het Nederlands
- Zelfstandig naamwoord in het Nederlands
- Religie in het Nederlands
- Woordenlijst Nederlandse Taal
- Prevalentie Nederland 81 %
- Prevalentie Vlaanderen 98 %